In Leesgroep 4 hebben we afgesproken af en toe een ‘oud’ boek te lezen, ter lering ende vermaak. Voor de meesten van ons was Het grijze kind van Theo Thijssen een verrassing: een wat vreemd boek over een vreemde jongen.
Geen ‘gewone’ roman met een plot en een logische opbouw, maar de jeugdherinneringen van de jonge Henricus die naar het blijkt in een gesticht zit.
De roman schetst een burgerlijk milieu uit 1927 dat vooral de stand wil ophouden: de kinderen moeten ervoor zorgen dat buren en kennissen een goede indruk krijgen. De vroegwijze Henricus kijkt kritisch naar deze omgeving en hij schrijft vooral over zijn manipulatieve moeder en geraffineerde oudere zus.
Op vaak grappige wijze worden de ruzietjes en misverstanden beschreven aan de voorname Nassaukade. Thijssen uit in deze roman zijn kritiek op die burgerlijkheid en op het onderwijssysteem, waar de nadruk ligt op het kunnen opzeggen van wat er in de boekjes staat. Een eigen inbreng wordt niet gewaardeerd. Henricus raakt voortdurend in conflict met dat schoolse systeem en weigert op een zeker moment nog naar de school te gaan.
Veel gezelliger gaat het toe bij zijn tante Neeltje in de Bloemstraat in de Jordaan. Daar voelt Henricus zich veel meer thuis, want daar mag hij salamanders vangen en zich vuil maken.
Het verhaal is niet chronologisch geschreven. De verteller richt zich hier en daar tot de lezer, sommige zaken worden uitgebreid tot in de details beschreven, maar soms Henricus laat grote hiaten vallen.
De bespreking van Het grijze leidde tot veel jeugdherinneringen uit de jaren vijftig, over dienstmeisjes en strenge en juist vrije scholen.
Wilco Kalbfleisch